Een voorbeeld uit een van de 3F-CITO-voorbeeld-toetsen:
Dat klinkt ingewikkeld...:-)
Aanpak 1
Stel je voor je hebt €430,32 en je wilt nog een jaar sparen (3,5% rente plus 10% extra) en dan wil je uitkomen op €600. Je wilt aan begin van 't jaar daarvoor een extra bedrag b storten op de rekening. Over het totaal bedrag (430,32+b) krijg je 3,5% rente plus nog 10% extra en dan kom je uit op €600.
Je zou ook kunnen kijken naar het totaal bedrag B. Er zou dan moeten gelden:
B·1,035·1,1=600
Dat soort vergelijkingen kunnen leerlingen in de 2e klas al oplossen.
B is dan ongeer €527,01.
Het bedrag dat Janneke moet bijstorten is dan €527,01-€430,32=€96,69
Aanpak 2
Ongeveer hetzelfde maar dan anders is de vergelijking zo schrijven:
(430,32+b)·1,035·1,1=600
Oplossen geeft dan meteen het antwoord. Ook dat soort vergelijkingen kunnen de leerlingen HAVO-gewijs na klas 3 wel oplossen. Mag je hopen...!